In 2020 en 2021 hebben we een groot onderzoek uitgevoerd naar de manier waarop keuzeprocessen van leermiddelen verlopen op scholen. De focus lag op het primair onderwijs, maar we hebben ook data verzameld over het voortgezet onderwijs. Onder meer met het lerarenpanel Teacher Tapp hebben we vragen uitgezet over welke kenmerken leraren belangrijk vinden als ze leermiddelen kiezen. Voor wie Teacher Tapp nog niet kent: leraren die deelnemen aan Teacher Tapp krijgen elke dag een aantal vragen over hun onderwijs voorgeschoteld, de volgende dag zien ze wat hun collega’s in het hele land op de vragen geantwoord hebben.
Leerstof, didactiek, presentatie en adaptiviteit
Het leek ons interessant om voorkeuren van leraren PO te vergelijken met die van VO. We hebben de kenmerken van leermiddelen bevraagd op vier categorieën: leerstof, didactiek, presentatie en adaptiviteit. Een paar opvallende resultaten:
Basisschoolleraren vinden het belangrijker:
- dat de leerstof past bij de leerlingen op school (53% PO versus 41% VO);
- dat er motiverende werkvormen aangeboden worden (58% PO versus 49% VO);
- dat er werkvormen zijn die verschillende zintuigen aanspreken (43% onderbouw PO versus 10% bovenbouw VO);
- dat er natuurgetrouwe plaatjes worden aangeboden (28% PO versus 12% bovenbouw VO);
- dat een adaptief leermiddel het niveau naar boven aanpast (85% PO versus 65% VO);
- dat een adaptief leermiddel het niveau naar beneden aanpast (67% PO versus 45% VO).
Leraren in het voortgezet onderwijs vinden het belangrijker:
- dat er werkvormen zijn die verschillende leer- en oplossingsstrategieën aanbieden (43% onderbouw PO versus 69% bovenbouw VO)
- dat er werkvormen zijn met feedback in de vorm van hints (11% PO versus 25% VO).
Overigens zijn de verschillen tussen PO en VO lang niet altijd scherp afgetekend. Soms is het verschil tussen de onderbouw van het VO en de bovenbouw van het VO veel groter dan het verschil tussen VO en PO. Bijvoorbeeld bij natuurgetrouwe plaatjes vindt 27% van de onderbouwleraren in het VO dat die belangrijk zijn (28% PO), terwijl in de bovenbouw maar 12% dit belangrijk vindt. En werkvormen die de zintuigen aanspreken wordt heel belangrijk gevonden in de onderbouw van het PO (43%) en veel minder belangrijk in de bovenbouw van het VO (12%).
VO: meer aandacht voor vakinhoud en minder voor differentatie
De resultaten zijn in lijn met wat we weten uit andere (ook internationale) onderzoeken. Daaruit komt naar voren dat leraren in het voortgezet onderwijs meer gericht zijn op de vakinhoud dan op de didactiek of de presentatie. Ze lijken ook minder afhankelijk te zijn van de methode dan leraren PO. Omdat hun klassen over het algemeen homogener zijn samengesteld dan die in het PO hechten ze mogelijk minder belang aan de differentiemogelijkheden die methodes moeten bieden dan hun collega’s in het PO (TNS, 2013). Dat verschil werd al in de jaren tachtig opgemerkt (Kösters, 1983; Berkenbosch, 1984; Stokking, 1988).
Bronnen
Jaqueline Kösters, Johan Weterings, Dirk van der Ploeg, Henk Franssen (1984). Gezocht: een nieuwe methode. Ontwikkeling van een handleiding ter ondersteuning van keuzeprocessen voor onderwijsleerpakketten voor het basisonderwijs. RU: Vakgroep Onderwijskunde Utrecht,
J. R. Berkenbosch, S. van der Doef, L. van Oijen (1984). De keuze van een nieuwe methode: onderzoek naar keuzeprocessen bij het kiezen van een nieuwe methode op scholen voor voortgezet onderwijs en de ontwikkeling van een handleiding ter ondersteuning van keuzeprocessen. SCO Rapport 32. Stichting Kohnstamm Fonds voor onderwijsresearch.
Stokking, K. (1988). De verspreiding van onderwijsleermiddelen. Tilburg: Zwijsen.
TNS-NIPO (2013). Oriëntatie- en keuzeproces leermiddelenpakketten. Amsterdam: TNS-NIPO.